Precies een week geleden vond het allereerste Depressiegala plaats. Doel van het gala: op een positieve manier aandacht geven aan de ziekte depressie en zo het taboe erop verder doorbreken. Nog veel te vaak wordt depressie namelijk gezien als een zwakte, als aanstellerij. Een van de redenen waarom dit misplaatste beeld nog altijd bestaat is de ongrijpbaarheid van de ziekte. Het is ontzettend moeilijk om je een voorstelling van depressie te maken als je er niet zelf mee te maken hebt gehad. En het is juist dit inzicht, in wat het nu ècht inhoudt om aan deze ziekte te lijden, dat kan bijdragen aan meer begrip.
Om deze reden heb ik een aantal jaren geleden autobiografieën geanalyseerd die mensen zelf over hun depressie hebben geschreven. De persoonlijke verhalen van de auteurs gaven mij een duidelijk beeld van de ziekte, waarvan het verloop nog het best te vergelijken valt met het plot van een horrorfilm. Dit beeld probeer ik in dit artikel te reconstrueren, aan de hand van een aantal citaten uit de autobiografieën. Om zo bij te kunnen dragen aan – al is het maar een klein beetje – meer begrip voor deze nare ziekte.
De beleving van een depressie
Uit de autobiografische verhalen wordt duidelijk dat een depressie niet zomaar ontstaat. Vaak spelen gevoelens van angst, paniek, moedeloosheid, eenzaamheid of het onbestemde gevoel dat er iets niet klopt al een tijd op de achtergrond.
[..] ben ik er stellig van overtuigd dat er, gedurende de paar jaar, zoals hierboven beschreven, een aantal belangrijke voortekenen is geweest van een aankomende depressie [..] Bedoelde signalen in die jaren zijn dan: het sociale isolement en de obsessieve manier van denken, gepaard gaande met excessief zweten en een sterke onzekerheid. (Bakker, 1995; p. 19)
Ik heb van tijd tot tijd gevoelens van intense angst gekend, om niet-specifieke redenen, een vreemde mengeling van treurigheid en vrees die uit het niets voortkomt. [..] Ik reageerde erop met dwangmatige interactie met andere mensen, wat me bijna altijd wist af te leiden. Ik moest almaar een vrolijk wijsje fluiten om uit die treurigheid weg te glijden. (Solomon, 2002; p. 45)
Vrijwel alle auteurs karakteriseren hun depressie als vijandig. Het is als een sluipmoordenaar, die op zijn tenen door de achterdeur is binnengeslopen en ineens voor je neus staat. In de loop der jaren heb je de deur wel horen kraken, en wat gestommel gehoord, maar daar heb je nooit veel aandacht aan besteed. Dan ineens sta je oog in oog met dit afschuwelijke wezen en ben je volkomen machteloos.
I felt its breath on my neck hairs. I could smell it. The spoor was everywhere around me. (Smith, 1999; p. 4)
[..] een depressie is geen plotselinge ramp. Die lijkt eerder op kanker: aanvankelijk is de tumorwoekering zelfs voor een oplettend oog niet waarneembaar, en op een goeie dag –pats-boem!- heeft zich een enorm, dodelijk zevenpondsgezwel genesteld in je hersens of je maag of je schouderblad, en probeert dat ding, dat door je eigen lichaam is voortgebracht, je zowaar om zeep te helpen. (Wurtzel, 1998; p. 31)
De depressie wordt ook omschreven als een roofvogel, een kwelgeest of een monster dat op de loer ligt, klaar om aan te vallen en je stukje bij beetje te vermorzelen of te verstikken met zijn klauwen, totdat er niets meer dan een leeg omhulsel overblijft, een wezenloos lichaam, een zombie.
Ik zat in de donkere kamer opgesloten met iets wat ik nooit gekend had, een kwelgeest. Een in en in slecht, gemeen en volstrekt onbetrouwbaar wezen. Een ondier dat zei dat ik niet deugde en dat ik daarvoor moest boeten. De kamer zat potdicht, dus het enige dat ik hoorde was deze kwelgeest. Verder was er helemaal niets meer. (Bakker, 1995; p. 82)
Otherwise in my head some peer sat in judgement. To hear him better, I would press my hand to my ear. Then I could make him out plain, right in there, playing and replaying a ceaseless inventory of my shortcomings. I had given him – that voice, I mean – a name: Mr. Shoulder, I called him, because when I first made his acquaintance it seemed he was perched on my shoulder, watching and whispering into my ear. He wanted undivided attention [..]. But “Mr. Shoulder” was a misnomer – always, he moved quickly off my shoulder and wormed his way right there inside my head. Then I could hear nothing else. (Smith, 1999; p. 11 )
De kwelgeest is meedogenloos en verwoestend. Hij ontneemt je van al die eigenschappen die je altijd als normaal onderdeel van je persoonlijkheid zag.
[..] mijn aandoening was een zuigend ding geweest dat zich om me heen had gewikkeld, lelijk en meer levend dan ik. Mijn depressie had een eigen leven geleid, en dat had beetje bij beetje mijn eigen leven compleet gesmoord. [..] Het eerste dat verdwijnt is het voelen van geluk. Je kunt nergens vreugde aan ontlenen. [..]. Al gauw echter wordt de verdwijning van het geluksgevoel gevolgd door andere emoties: treurigheid die je eerder had gekend, de treurigheid die je hierheen geleid leek te hebben; je gevoel voor humor; je geloof in en vermogen tot liefde. Je denken wordt uitgeloogd tot je zelfs voor je eigen gevoel onbenullig bent. Als je haar altijd al dun was geweest, lijkt het nu nog dunner; als je altijd al huidproblemen hebt gehad, dan worden ze nu erger. Je ruikt onaangenaam, zelfs voor je eigen gevoel. Je raakt het vermogen kwijt om wie dan ook te vertrouwen, je wilt niet meer aangeraakt worden, je kunt niet meer rouwen. Uiteindelijk ben je eenvoudigweg afwezig uit jezelf. (Solomon, 2002; p. 18-20)
Binnen dit ontzielde lichaam bouwt de depressie een vreemdeling op die gekenmerkt wordt door allesoverheersende angsten voor de meest simpele handelingen uit het dagelijks leven. Die geterroriseerd wordt door schuldgevoelens, gevoelens van zelfhaat en waardeloosheid en niets anders kan doen dan blijven hangen in die ellende, verlamd van wanhoop.
Er is een moment, als je struikelt of uitglijdt, vlak voordat je hand uitschiet om je val te breken, dat je voelt hoe de aarde op je afkomt en je niets kunt ondernemen, een moment van doodsangst, een fractie van een seconde. Zo voelde ik me, uur na uur na uur. Angst op zo’n extreem niveau is bizar. (Solomon, 2002; p. 54)
Ik heb nooit geweten dat de dagen zich zo eindeloos konden uitstrekken. [..] hun gewicht drukt genadeloos zwaar op me. Ik word wakker na niet meer dan twee uur slaap, en dan begint er weer zo’n dag vol vrees. Vrees zonder naam of gezicht. Niets waartegen ik kan strijden met mijn lichaam of verstand. Alleen een knagende, overweldigende angst. Zo hard en zo zwaar. Ik kan geen adem halen. Ik kan niet slikken (Manning, 1996, p. 90)
Uiteindelijk sleurt de kwelgeest je mee de duisternis in, de grens over van de normale wereld naar een land waarin de normale regels niet meer gelden. Een Schemergebied (Manning, 1996; p. 122), of een Schimmenrijk (Wurtzel, 1998; p. 61) tussen dood en leven, dat zich diep in je bevindt en in geen enkel opzicht te vergelijken valt met het normale dagelijkse leven.
Some nebulous force has moved you into this chambered and unearthly landscape, its origins obscure, its meridians unmapped. It is a state unto itself. (Smith, 1999; p. 21)
Het is er duister en stormt er van pikzwarte gedachten die zich tegen je keren als ‘een echte huilende orkaan in de hersenen’ (Styron, 2003; p. 46). De normale wereld waarin je altijd geleefd hebt lijkt mijlenver weg en de gevoelens van hopeloosheid zijn vernietigend. Dit alles, in combinatie met de onzichtbaarheid van een depressie voor de buitenwereld, het onbegrip in de omgeving en de schaamtegevoelens van de persoon zelf (die ook niet snapt waarom hij of zij zich zo voelt terwijl daar vaak geen duidelijke reden voor lijkt te zijn), maakt van een depressie een ondraaglijke conditie. Zo ondraaglijk, dat de dood soms gaat lijken op een lot uit de loterij.
Wanneer ik overdag thuis was, fantaseerde ik keer op keer dat ik met mijn hoofd door de glazen kamerdeur zou beuken om op die manier mijn keel door te snijden. (Wolpert, 1999; p. 86)
Mij is altijd geleerd dat zelfmoord een vijandige daad is, een teken van boosheid op jezelf of anderen. [..] Maar volgens mij sluit die verklaring de belangrijkste factor buiten – zelfmoord betekent het einde van de pijn, de kwelling van de wanhoop, het langzame afglijden in de ellende, heel persoonlijk, maar even vernietigend als alle andere overmacht. Ik wil niet sterven omdat ik mezelf haat. Ik wil sterven omdat ik, tot op zekere hoogte, mezelf voldoende liefheb om medelijden met dat lijden te voelen, en om te willen dat daar een eind aan komt .(Manning, 1996; p. 90-91)
Ik ken ook het gevoel dat ik de depressie wil vermoorden, en dat ik dat niet kan, tenzij ik het zelf dat eraan lijdt, eveneens doodmaak. (Solomon, 2002; p. 289) [..] Zelfmoord is de opstand van de geest tegen zichzelf [..] Het is een wilshandeling om zichzelf van zichzelf te bevrijden. (p. 307)
De meeste auteurs kiezen op dit dieptepunt voor antidepressiva. Deze bieden vaak geen genezing maar kunnen (meestal) wel de meest hevige symptomen wegnemen of verzachten. Wat bij de meeste auteurs overblijft is een mildere vorm van depressie die ruimte geeft voor zingeving en waarin de rol van depressie als verwoestend monster kan veranderen in die van depressie als leermeester.
Ik heb talloze tekortkomingen, maar ik ben als mens beter dan voordat ik dat alles had meegemaakt [..] Depressie is bovenal eenzaam, maar kan het tegendeel van eenzaamheid voortbrengen. Ik heb meer lief en word meer liefgehad vanwege mijn depressie [..] Als ik nu zou treuren over mijn depressie, zou dat zijn alsof ik treurde om het fundamenteelste deel van mezelf. (Solomon, 2002, p. 474-479)
Meer informatie
Een uitgebreidere analyse van de levensverhalen en meer aandacht voor zingevingsprocessen bij depressie is onder andere te vinden in de volgende artikelen:
Mutsaers, K. (2006). De kracht van het verhaal. De Psycholoog, 41(5) 254-259.
Mutsaers, K. (2006). Het verhaal als remedie. In: De betekenis van levensverhalen: theoretische beschouwingen en toepassingen in onderzoek en praktijk. E. Bohlmeijer, L. Mies en G. Westerhof (red.) Houten: Bohn
Stafleu van Loghum.
Westerbeek, J. & Mutsaers, K. (2008). Depression narratives: how the self became a problem. Literature and Medicine, 27(1), 25-55.
De autobiografische verhalen die ik destijds heb geanalyseerd:
Bakker, B.J.B. (1995). Krachtmeting : Chronologie van een depressie. Baarn: Ambo
Brunt, E. (1994). De Breinstorm : over depressie en Prozac. Amsterdam: Arbeiderspers
Manning, M. (1996). Onderstromen: een psychotherapeute overwint haar depressie. Baarn: Ambo
Smith, J. (1999). Where the roots reach for water. New York: North Point Press
Solomon, A. (2002). Demonen van de middag: een persoonlijke geschiedenis van depressie. Amsterdam: Anthos
Styron, W. (2003). Het duister zichtbaar: verslag van een voorbijgaande gekte. Amsterdam: Nieuwezijds
Udink, B. (2001). Klein leed. Amsterdam: Meulenhoff
Wolpert, L. (1999). De anatomie van een depressie. ’s Gravenhage : Bzztôh
Wouters, R. (1993). Depressiedagboek van Rosa. Utrecht: Kosmos
Wurtzel, E. (1998). Het land Prozac: alles mee en toch depressief. Amsterdam: Meulenhoff
Zie ook het filmpje ‘Black dog’ van het WHO dat heel goed verbeeldt wat het inhoudt om aan een depressie te lijden.
It`s really useful! Thank you!
Hello there I am so grateful I found your blog, I have bookmarked it.